Gebouw
18.05.2021

Europees Hof oordeelt dat de EU lidstaten werkgevers moeten verplichten om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd wordt geregistreerd

EU deelstaten moeten werkgevers opleggen om een systeem op te zetten om de tijdsduur van werkdagen te meten

In de zaak C-55/18 Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) vs Deutsche Bank heeft het Europees Hof geoordeeld dat EU lidstaten werkgevers moeten verplichten om een systeem op te zetten om de tijdsduur van werkdagen te meten.

EU Judgment

De lidstaten moeten werkgevers verplichten om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd wordt geregistreerd

De Spaanse vakbond Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) heeft de Audiencia Nacional (rechter waarvan de rechtsmacht zich uitstrekt over het gehele nationale grondgebied, Spanje) verzocht om aan Deutsche Bank SAE de verplichting op te leggen om een systeem in te voeren voor de registratie van het dagelijks aantal gewerkte uren door het personeel van de bank. Volgens de vakbond kan op die manier worden nagegaan of de vastgestelde arbeidstijden in acht worden genomen en of de in het nationale recht opgenomen verplichting om de informatie over de maandelijkse overuren naar de werknemersvertegenwoordigers te sturen, wordt nagekomen. De bond geeft aan dat de verplichting om een dergelijk registratiesysteem op te zetten niet alleen uit het nationale recht voortvloeit, maar ook uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en de arbeidstijdenrichtlijn1 . Deutsche Bank stelt daartegenover dat uit de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechter, Spanje) volgt dat het Spaanse recht geen dergelijke algemene verplichting kent. Uit die jurisprudentie volgt namelijk dat de Spaanse wet- en regelgeving uitsluitend voorschrijft, tenzij anders is overeengekomen, om een register van de overuren van de werknemers bij te houden en aan het einde van elke maand het aantal overuren aan de werknemers en hun vertegenwoordigers mee te delen.

De Audiencia Nacional vraagt zich af of de door de Tribunal Supremo gegeven uitlegging van de Spaanse wet- en regelgeving zich verdraagt met het Unierecht en heeft in dit verband vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Uit de aan het Hof verstrekte informatie blijkt dat 53,7 % van de in Spanje gemaakte overuren niet wordt geregistreerd. Verder moet volgens het Spaanse ministerie van Werkgelegenheid en Sociale Zekerheid het aantal gewerkte normale uren exact bekend zijn om te kunnen vaststellen of er overuren zijn gemaakt. De Audiencia Nacional merkt op dat de uitlegging die de Tribunal Supremo aan het Spaanse recht geeft, in de praktijk tot gevolg heeft dat werknemers geen beschikking hebben over een essentieel bewijsmiddel om aan te tonen dat het aantal door hen gewerkte uren de grens van de maximale arbeidstijd heeft overschreden, en ook dat hun vertegenwoordigers niet kunnen beschikken over de noodzakelijke middelen om na te gaan of de desbetreffende regels zijn nageleefd. Op basis van het Spaanse recht kan dus niet worden gegarandeerd dat de verplichtingen die volgens de arbeidstijdenrichtlijn en de richtlijn betreffende de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk2 gelden, daadwerkelijk worden nagekomen.

In het arrest van vandaag oordeelt het Hof dat die richtlijnen, gelezen in het licht van het Handvest, zich verzetten tegen een nationale regeling die, zoals die in de nationale rechtspraak is uitgelegd, werkgevers niet verplicht om een systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd.

Het Hof wijst om te beginnen op het belang van het fundamentele recht van iedere werknemer op een beperking van de maximumarbeidsduur en op dagelijkse en wekelijkse rusttijden. Dat fundamentele recht is neergelegd in het Handvest en wordt nader geregeld in de arbeidstijdenrichtlijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat werknemers daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de rechten die zij hebben, en de concreet uitgewerkte regeling om de handhaving van de richtlijn te waarborgen mag niet tot gevolg hebben dat die rechten worden uitgehold. Het Hof wijst erop dat de werknemer moet worden aangemerkt als de zwakkere partij binnen de arbeidsverhouding, zodat moet worden verhinderd dat de werkgever een beperking stelt aan zijn rechten.

Het Hof constateert dat indien er geen systeem is waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd, niet objectief en betrouwbaar kan worden vastgesteld hoeveel uren de werknemer heeft gewerkt, op welke tijdstippen en hoeveel overuren zijn gemaakt, waardoor het voor werknemers buitengewoon moeilijk en in de praktijk haast onmogelijk is om hun rechten af te dwingen.

Zonder de objectieve en betrouwbare vaststelling van het per dag en per week gewerkte aantal uren kan namelijk niet worden nagegaan of de maximale wekelijkse arbeidstijd, die inclusief overwerk is, en de dagelijkse en de wekelijkse minimumrusttijd in acht zijn genomen. Het Hof is dan ook van oordeel dat met een nationale regeling waarbij geen verplichting geldt om een voor die vaststelling benodigd instrument te gebruiken, niet is gewaarborgd dat de rechten van het Handvest en de arbeidstijdenrichtlijn doeltreffend kunnen worden afgedwongen, aangezien noch werkgevers noch werknemers kunnen nagaan of die rechten worden nageleefd. Een dergelijke regeling kan dus de verwezenlijking van het doel van de richtlijn, namelijk een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, in gevaar brengen, ongeacht de maximale wekelijkse arbeidstijd die in het nationale recht wordt gehanteerd. Een systeem waarmee de arbeidstijd wordt geregistreerd, is daarentegen een uiterst geschikt middel voor werknemers om snel objectieve en betrouwbare gegevens te verkrijgen over het precieze aantal gewerkte uren, en vergemakkelijkt dus zowel de bewijsvoering door die werknemers in het geval van een schending van hun rechten als het toezicht door de bevoegde nationale bestuurlijke en rechterlijke instanties op de daadwerkelijke toepassing van die rechten.

Om de doeltreffendheid te waarborgen van de in de arbeidstijdenrichtlijn en het Handvest opgenomen rechten, moeten de lidstaten aan werkgevers dan ook de verplichting opleggen om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd. De lidstaten moeten een concrete regeling voor de toepassing van dat systeem, waaronder met name de daaraan te geven vorm, uitwerken en hierbij indien nodig rekening houden met het specifieke karakter van alle betrokken branches en ook met de specifieke kenmerken van bepaalde ondernemingen, zoals hun omvang.

1 Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
² Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1).

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

Share
Deze site maakt gebruik van cookies om uw surfervaring te verbeteren.

Voorkeuren